Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0263

Datum uitspraak2003-12-09
Datum gepubliceerd2003-12-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305430/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 18 december 2002 heeft de gemeenteraad van Bergen op Zoom het bestemmingsplan "Het Fort/Zeekant" vastgesteld.


Uitspraak

200305430/2. Datum uitspraak: 9 december 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 december 2002 heeft de gemeenteraad van Bergen op Zoom het bestemmingsplan "Het Fort/Zeekant" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 15 juli 2003, no. 887758, beslist over de goedkeuring van dit plan. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 14 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 14 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 oktober 2003, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door mr. C. Lubben, gemachtigde, is verschenen. Verweerder is, met berichtgeving, niet verschenen. Voorts is de raad van de gemeente Bergen op Zoom, vertegenwoordigd door drs. E.P.A.M. Kleverwal-Weterings en D.M.J. Lemmens, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor de wijken Het Fort, Zeekant en het Glacis, die is afgestemd op de feitelijke situatie. 2.3. Verzoeker heeft een fietsenhandel aan de [locatie]. Hij stelt dat zijn bedrijfsvoering ernstig wordt beperkt nu hij zijn bedrijfsgebouw niet kan uitbreiden omdat een deel van het hoofdgebouw valt onder de aanduiding “erf (e)”. Voorts voert verzoeker aan dat zijn perceel op de plankaart ten onrechte is verkleind ten behoeve van een uitbreiding van het parkeerterrein van de achterliggende supermarkt. Verzoeker wil zijn bedrijfsgebouw op korte termijn vergroten teneinde een opslag voor de verkoop van vuurwerk te kunnen realiseren die voldoet aan het nieuwe Vuurwerkbesluit. Hij heeft hiervan op 10 december 2002 melding gemaakt bij het college van het college van burgemeester. Ook wil hij zijn woning, die gedeeltelijk boven het bedrijf ligt, vergroten. 2.4. Verweerder acht het streven van de gemeenteraad om uitbreiding van de bestaande bedrijfsbebouwing aan de Antwerpsestraatweg te beperken met het oog op de omliggende woningen, niet onredelijk. Verweerder heeft de bedenkingen van verzoeker tegen de beperking van zijn uitbreidingsmogelijkheden ongegrond geacht nu van geen concrete bouwplannen is gebleken. Uitbreiding van de woning is volgens verweerder mogelijk door hoger te bouwen. 2.5. Ten aanzien van de uitbreiding van het parkeerterrein van de supermarkt merkt de gemeenteraad op dat hij het plan heeft vastgesteld in de veronderstelling dat de onderhandelingen betreffende de aankoop van onder meer het deel van het perceel van verzoeker afgerond waren. Voorts merkt de gemeenteraad op dat de in het plan gehanteerde standaarddiepte voor de bebouwing gebaseerd is op de methodiek van het plan. 2.6. Het perceel van verzoeker aan de [locatie] heeft een diepte van ongeveer 65 meter. Het aan deze weg gelegen bestaande hoofdgebouw heeft een diepte van 33 meter. Op het achter dit hoofdgebouw gelegen perceelsgedeelte staat deels een overkapping. De gronden van het perceel hebben volgens het plan de bestemming “Gemengde doeleinden –Gd-” met gedeeltelijk de aanduiding “erf (e)”, terwijl het achterste deel met een diepte van 10 meter de bestemming “Parkeervoorzieningen –Vw(p)-“ heeft. Ingevolge artikel 12, lid 3.1, onder a, van de planvoorschriften zijn hoofdgebouwen op de gronden met de bestemming “Gemengde doeleinden –Gd-” uitsluitend toegestaan binnen het op de kaart aangegeven bebouwingsvlak. Ingevolge artikel 12, lid 3.1, onder e, aanhef en sub 1, mogen op het perceelsgedeelte waaraan de aanduiding “erf (e)” is gegeven, bijgebouwen en aanbouwen worden opgericht, waarbij de bebouwde oppervlakte van het perceelsgedeelte niet meer dan 50% mag bedragen en tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 50 m2. Ingevolge artikel 31, eerste lid, onder 3, van de planvoorschriften, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd eenmalig vrijstelling te verlenen voor het uitbreiden van, voor zover hier van belang, bestaande bouwwerken die afwijken van het plan, met ten hoogste 10 %. Blijkens de plankaart is het bebouwingsvlak van verzoekers perceel, net als van alle andere percelen aan de Antwerpsestraatweg, 12 meter diep. 2.7. De Voorzitter stelt vast dat het bestaande hoofdgebouw van verzoeker een diepte heeft van meer dan tweemaal de diepte van het toegekende bouwvlak. Het deel van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak telt mee voor het berekenen van het bebouwingspercentage van de overige gronden. Als gevolg van deze wijze van bestemmen valt meer dan de helft van het bestaande hoofdgebouw van verzoeker, alsmede een deel van de overige bebouwing op zijn gronden, onder het overgangsrecht van het plan. De Voorzitter stelt eveneens vast dat door de wijze van bestemmen geen enkele uitbreiding van de bebouwing op het perceel is toegestaan nu de maximale bouwoppervlakte is bereikt. Ter zitting is gebleken dat het perceelsgedeelte van verzoeker waaraan de bestemming “Parkeervoorzieningen -Vw(p)-” is toegekend, niet is verkocht. De gemeente is evenmin voornemens te onteigenen. Deze bestemming kan derhalve vooralsnog niet worden gerealiseerd. Hoewel de Voorzitter gezien het voorgaande betwijfelt of de wijze waarop in het plan de gronden van verzoeker zijn bestemd in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, ziet hij geen reden voor een voorlopige voorziening. Verzoeker is immers niet gebaat bij schorsing van een deel van het bestreden besluit, aangezien daarmee verwezenlijking van de uitbreiding van zijn bedrijfsgebouw niet mogelijk wordt. Een voorlopige voorziening die dat mogelijk maakt is te verstrekkend, aangezien het scheppen van die mogelijkheid niet met een uitspraak van de Afdeling kan worden bewerkstelligd. Die uitspraak zou kunnen strekken tot onthouding van goedkeuring aan het desbetreffende plandeel, doch daarmee zou verwezenlijking van het gewenste bouwplan nog niet mogelijk zijn. Onder deze omstandigheden is geen sprake van een spoedeisend belang. 2.8. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat. w.g. Cleton w.g. Troost Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2003 234-377.